Wanneer politieke partijen vernieuwing zoeken door opnieuw te vragen welke richting ze moeten uitgaan, is dat zelden onschuldig. Wat eruitziet als participatie, wordt al snel een comfortabele delegatie van verantwoordelijkheid. Dit essay betoogt dat echte vernieuwing niet ontstaat uit procesmanagement, maar uit het durven dragen van een langetermijnvisie, ook wanneer die tijd nodig heeft om begrepen te worden.

Delegatie van denken is geen vernieuwing

“Beste Erik,

2026 wordt op vele vlakken een jaar van vernieuwing ..."

Zo begon de mail van Groen die gisteren in mijn inbox viel. Een aankondiging van een congresjaar, een ledenbevraging, een traject waarin ideeën mogen opborrelen en debat wordt gevoerd, binnen en buiten de partij. Het klinkt dynamisch, open, participatief. En toch wringt er iets fundamenteels.

Niet omdat vernieuwing onbelangrijk zou zijn. Integendeel. Maar omdat de manier waarop hier naar vernieuwing wordt gezocht precies datgene weerspiegelt wat al langer een probleem is, niet alleen in de politiek, maar in onze samenleving als geheel: de delegatie van denken.

Groen, of haar voorgangers, bestaan ondertussen al zo’n veertig à vijfenveertig jaar. Dat is geen start-upfase meer. Dat is institutioneel geheugen. Dat is generaties aan leden, mandatarissen, programmateksten, campagnes, verkiezingen, successen en mislukkingen. Een partij met die geschiedenis hoeft niet elk paar jaar opnieuw te “peilen” wat haar leden en kiezers ongeveer willen. Ze zou dat in grote lijnen moeten weten.

En als ze het niet weet, dan is dát het probleem dat besproken moet worden.

Ideeën laten opborrelen is geen strategie

“Volop ideeën laten opborrelen” klinkt aantrekkelijk, maar het suggereert ook iets passiefs. Alsof ideeën spontaan ontstaan wanneer je maar lang genoeg wacht en voldoende bevragingen organiseert. Alsof richting iets is wat je ophaalt bij anderen, in plaats van iets wat je zelf durft formuleren.

Dat is geen vernieuwing, dat is uitstel.

Groene thema’s, klimaatverandering op kop, zijn per definitie langetermijnkwesties. Ze vragen om consistentie over decennia, niet om koerswijzigingen op basis van de temperatuur van het moment. Elke keer opnieuw vragen “welke richting moeten we nu uit” kost tijd die we eigenlijk niet hebben. Het wekt ook de indruk dat richting iets vrijblijvends is, iets wat telkens heronderhandeld kan worden afhankelijk van het politieke weer.

Maar klimaat, biodiversiteit, energie, sociale rechtvaardigheid, dat zijn geen menukaarten waaruit je jaarlijks iets anders kiest. Dat zijn structurele keuzes, die alleen geloofwaardig zijn als ze standvastig zijn.

Van participatie naar delegatie

Wat hier gebeurt, is iets subtielers dan gebrek aan visie. Het is een verschuiving van verantwoordelijkheid. In plaats van als partij duidelijke lijnen te trekken en die uit te leggen, wordt de vraag teruggekaatst naar de leden. Hoe kijk jij naar het traject? Welke rol zie jij voor jezelf? Hoe ervaar jij de werking? Dat lijkt democratisch, maar het is ook een vorm van delegatie. Niet van macht, maar van denken. De impliciete boodschap is: wij zijn nog zoekende, help ons zeggen wie we moeten zijn. Terwijl een politieke partij juist bestaansrecht heeft omdat ze keuzes durft maken, ook als die niet onmiddellijk comfortabel zijn. Zeker dan.

Als leden en kiezers alleen nog worden aangesproken als feedbackmechanisme, niet als dragers van een gedeelde, al opgebouwde visie, dan ontstaat er iets paradoxaals. Iedereen mag meedenken, maar niemand weet nog waarover precies.

Waarom delegatie van denken zo aantrekkelijk is

Delegatie van denken gebeurt niet per ongeluk. Ze is comfortabel. Voor partijen is ze zelfs rationeel. Wie richting formuleert, neemt risico. Wie duidelijke keuzes maakt, kan erop worden afgerekend. Wie zegt dit is onze koers, legt zich vast, inhoudelijk, communicatief en moreel. Dat vraagt moed, consistentie en de bereidheid om tijdelijk ongelijk te hebben. Delegatie van denken vermijdt dat alles.

Door vragen te stellen in plaats van posities in te nemen, verschuift verantwoordelijkheid. Als de koers vaag blijft, kan niemand echt falen. Als ideeën “opborrelen”, hoeft niemand ze te dragen. Als richting het resultaat is van een proces, kan ze altijd heronderhandeld worden. Wat mislukt, was dan geen verkeerde keuze, maar een leerervaring. Dat is comfortabel voor partijleiding, voor structuren, voor mandatarissen. Het maakt conflict beheersbaar en kritiek abstract. Het vervangt politieke moed door procesmanagement. Participatie wordt zo een schild. Niet tegen autoritarisme, maar tegen verantwoordelijkheid.

En hoe langer dat duurt, hoe moeilijker het wordt om nog wél richting te kiezen. Want wie jarenlang gewend is om te vragen wat anderen vinden, verliest het vermogen om zelf nog overtuigend te zeggen waar hij voor staat. Visie wordt dan niet langer iets wat je uitdraagt, maar iets wat je verzamelt. In die zin is delegatie van denken geen democratische verfijning, maar een vorm van zelfbescherming. Ze spaart de partij vandaag, maar verzwakt haar morgen. Want kiezers voelen het verschil tussen een beweging die luistert omdat ze overtuigd is, en een organisatie die luistert omdat ze het zelf niet meer weet.

Vertraging vermomd als proces

Congrestrajecten, bevragingen, slotevents, dat zijn processen. Processen kunnen zinvol zijn, maar ze zijn geen doel op zich. Ze mogen geen vervanging worden voor richting. Zeker niet in een context waarin de uitdagingen sneller evolueren dan onze interne discussies.

Elke maand die verloren gaat aan het herformuleren van basisvragen, is een maand waarin tegenkrachten wél doorgaan. Rechtse regeringen wachten niet op een ledenbevraging om solidariteit af te bouwen. Klimaatverandering pauzeert niet tot het slotevent van november 2026.

Langetermijnpolitiek vraagt net het omgekeerde van voortdurende herijking. Ze vraagt stabiliteit, herhaling, volgehouden uitleg, en soms ook het ongemakkelijke besef dat je gelijk hebt vóórdat je gelijk krijgt.

Vernieuwing is geen zoektocht naar richting, maar een herbevestiging ervan

Echte vernieuwing zit niet in opnieuw vragen wat de koers moet zijn, maar in de vraag hoe je die koers vandaag beter, scherper en geloofwaardiger kan varen. Wat moet anders in communicatie, in organisatie, in bondgenootschappen, zonder telkens het kompas zelf ter discussie te stellen.

Een partij die al decennia bestaat, hoeft haar fundamenten niet te herontdekken. Ze moet ze durven dragen.

Misschien is dat de kern van het probleem. Niet dat er te weinig participatie is, maar dat er te weinig vertrouwen is in het eigen verhaal. En dat vertrouwen win je niet door het denken uit te besteden, maar door het opnieuw op te nemen.

Vernieuwing begint niet met de vraag wat iedereen vindt. Vernieuwing begint met de moed om te zeggen waar je voor staat, en waarom je dat blijft doen, ook als het tijd kost.