Gentrificatie wordt vaak gezien als een stedelijk fenomeen, maar aan de Zeeuws-Vlaamse kust voltrok het proces zich stil en ordelijk. Wat begon als kwaliteitsverbetering en toeristische ontwikkeling, leidde tot verdringing, sociale uitholling en een verschuiving van wonen naar investeren. Dit stuk beschrijft hoe beleid, marktlogica en goede bedoelingen samen een kust hebben gevormd die er steeds mooier uitziet, maar steeds minder klinkt.

Wat is gentrificatie, en waarom Zeeuws-Vlaanderen het schoolvoorbeeld is

Gentrificatie is een woord dat vaak wordt gebruikt, maar zelden rustig wordt uitgelegd. Het roept emoties op, beelden van hippe koffiebars, stijgende huren en verdrongen bewoners. Maar in de kern is gentrificatie geen moreel oordeel, het is een proces.

Gentrificatie beschrijft wat er gebeurt wanneer een gebied economisch aantrekkelijk wordt voor kapitaalkrachtigere groepen, waardoor de oorspronkelijke bewoners geleidelijk worden verdrongen. Dat gebeurt niet altijd door directe onteigening of geweld, maar door prijsmechanismen, beleidskeuzes en investeringslogica. Wonen wordt duurder. Grond wordt waardevoller. Functies verschuiven. Wat ooit een leefomgeving was, wordt een product.

Vaak begint het met “verbeteringen”. Renovaties. Nieuwe voorzieningen. Meer aandacht. Meer geld. Dat klinkt positief, en dat is het ook, voor wie zich de nieuwe prijzen kan veroorloven. Voor wie dat niet kan, verandert het dagelijks leven langzaam in iets onbetaalbaars. De bakker verdwijnt. De school sluit. De huur stijgt. De buurman vertrekt. Niet omdat hij wil, maar omdat hij moet.

Gentrificatie is dus geen plotse breuk. Het is een optelsom van kleine, rationele beslissingen die samen een onomkeerbaar effect hebben.

Een oud proces in nieuwe vorm

Hoewel het woord gentrificatie modern klinkt, is het onderliggende mechanisme allesbehalve nieuw. Karl Marx en Friedrich Engels beschreven het proces al in de negentiende eeuw, zij het met andere woorden. In Das Kapital en vooral in Engels’ Zur Wohnungsfrage analyseerden zij hoe stedelijke herontwikkeling structureel leidt tot verdringing. Niet omdat individuele actoren kwaadaardig zijn, maar omdat kapitaal altijd zoekt naar waardevermeerdering. Wanneer grond en woningen winstgevender worden, verschuift hun functie onvermijdelijk van gebruik naar investering. De arbeidersklasse wordt niet verdreven door toeval, maar door marktlogica. Wat vandaag gentrificatie heet, noemden zij de onoplosbare woningkwestie binnen het kapitalisme. De plaats verandert, de schaal verandert, maar het patroon blijft hetzelfde.

Belangrijk daarbij is dat Marx en Engels benadrukten dat dit geen tijdelijk probleem is dat kan worden opgelost met betere intenties of cosmetische ingrepen. Zolang wonen onderworpen blijft aan dezelfde logica als andere goederen, namelijk maximale rendabiliteit, zal verdringing telkens opnieuw optreden. Dat inzicht is opvallend actueel aan de Zeeuwse kust, waar wonen steeds meer wordt behandeld als een beleggingscategorie en steeds minder als een sociaal fundament.

Wie het woord gentrificatie introduceerde

De term gentrificatie zelf werd pas veel later geïntroduceerd, in 1964, door de Britse sociologe Ruth Glass. Zij gebruikte het woord om te beschrijven wat er gebeurde in arbeiderswijken in Londen, waar middenklassegezinnen oude huizen opkochten, renoveerden en zo de sociale samenstelling van hele buurten veranderden. Glass waarschuwde expliciet dat dit proces niet stopt bij enkele huizen. Zodra het op gang komt, zo schreef zij, “is het onomkeerbaar” en leidt het tot volledige vervanging van de oorspronkelijke bevolking.

Wat Ruth Glass toen observeerde in Londense stadswijken, zien we vandaag terug in landelijke en kustgebieden. Het verschil is vooral geografisch, niet structureel. Waar vroeger arbeiderswijken werden “opgewaardeerd”, worden nu dorpen en kuststroken heringericht. De gentry waar Glass naar verwees, bestaat vandaag uit investeerders, tweede woningbezitters en vermogende kopers. Het mechanisme is hetzelfde. De schaal is groter. En de gevolgen zijn minstens zo ingrijpend.

Van woonkust naar investeringskust

Wie dit proces wil begrijpen, hoeft niet naar grootsteden te kijken. West-Zeeuws-Vlaanderen, en in het bijzonder de kuststrook rond Cadzand en Retranchement, is een bijna schoolvoorbeeld van gentrificatie buiten de stad.

Wat hier gebeurde, is geen toeval en geen ongeluk. Het is het resultaat van jarenlang beleid waarin grond, vastgoed en toerisme systematisch aantrekkelijker werden gemaakt voor externe kopers. Bestemmingsplannen werden opgerekt. Hoogbouw werd toegestaan. Campings werden bungalowparken. Tweede verblijven werden genormaliseerd. Luxe appartementen werden verkocht als veilige, waardevast belegging.

De kust werd niet ontwikkeld voor wie er woont, maar voor wie er af en toe wil zijn.

Aanvankelijk leek dat een succesverhaal. De prijzen stegen. De gebouwen werden nieuwer, strakker, duurder. Restaurants en wellnessconcepten volgden. De regio werd “exclusiever”. Maar exclusiviteit heeft een prijs, en die wordt zelden betaald door wie er het meest van profiteert.

Daarbij moet ik eerlijk zijn over mijn eigen rol. Ik stond niet buiten dit proces. Mijn ouders en ik bezaten jarenlang een vakantiehuis in Retranchement. Toen we het kochten, zei de makelaar zonder enige gêne: “Over tien jaar is dit het dubbele waard.” Toen ik het twintig jaar later verkocht, bleek dat zelfs een onderschatting. ik kreeg er ongeveer vijf keer zoveel voor terug.

Dat was geen verdienste. Het was geen slimme investering. Het was simpelweg meeliften op een systeem dat waarde creëerde door anderen langzaam uit te sluiten. Dat besef maakt het ongemakkelijk, maar noodzakelijk. Gentrificatie is geen verhaal van boosaardige anderen. Het is een structuur waarin ook wie er kritisch naar kijkt, makkelijk wordt meegesleurd. Juist daarom is het zo hardnekkig.

Wat voor de ene een rendement was, betekende voor de ander het einde van wonen. Starters verdwenen. Gezinnen trokken weg. Permanente bewoners maakten plaats voor tijdelijke aanwezigheid. De kust veranderde van leefruimte in bezit, van dorp in portefeuille.

En precies daar wringt het vandaag. Want wat ooit werd verkocht als vooruitgang, blijkt vooral een verschuiving van betekenis. Niet langer een plek om te leven, maar een plek om waarde te stallen. Niet langer een gemeenschap, maar een investeringsproduct met zeezicht.

Het kantelpunt, Sluis aan Zee

Het is ook mogelijk om dit proces in West-Zeeuws-Vlaanderen vrij precies in de tijd te plaatsen. In de jaren negentig was het langs de kust rond Cadzand en Retranchement relatief rustig. Er was toerisme, maar op schaal. Er waren tweede woningen, maar ze bepaalden het karakter van het dorp nog niet. Wonen, werken en vakantie liepen door elkaar, zonder dat één logica de rest overvleugelde.

Het eerste duidelijke kantelpunt kwam met het idee Sluis aan Zee. Een ambitieus project uit de jaren negentig dat uiteindelijk nooit is gebouwd, maar wel richtinggevend bleek. Het plan voorzag in een nieuwe sluis in Cadzand Bad die Sluis rechtstreeks vanaf de Noordzee bereikbaar zou maken. Een gebied van ongeveer 250 hectare zou worden heringericht, met honderden woningen, een golfbaan, natuurontwikkeling en jachthavens in Retranchement en Sluis. Het project werd gepresenteerd als een manier om economische ontwikkeling te combineren met landschapsbehoud. Het landschap zou niet worden verstoord, zo luidde het verhaal, maar juist benut.

Hoewel Sluis aan Zee nooit werd gerealiseerd, veranderde het denken wel degelijk. De kust werd vanaf dat moment expliciet gezien als ontwikkelruimte. Niet primair als woongebied, maar als economische motor. De schaalvergroting zat voortaan in de hoofden, ook wanneer de concrete plannen later kleiner, gefaseerder en minder spectaculair werden uitgevoerd.

Vanaf het einde van de jaren negentig en het begin van de jaren tweeduizend begon die logica stap voor stap werkelijkheid te worden. Niet in één groot project, maar in vele kleinere ingrepen. Oude bebouwing werd vervangen door nieuwbouw. Bestemmingsplannen werden aangepast. Campings veranderden in bungalowparken. Appartementencomplexen verschenen waar ooit open ruimte was. Wat werd verkocht als modernisering en kwaliteitsverbetering, bleek in de praktijk een structurele verschuiving van wonen naar investeren.

Sluis aan Zee was daarmee minder een mislukt project dan een mentale doorbraak. Het markeerde het moment waarop de kust definitief werd hergedefinieerd als product. Wat daarna volgde, was geen toeval, maar de consequente uitwerking van dat idee, uitgesmeerd over tientallen jaren.

Een concreet voorbeeld, Duinhof Cadzand-Bad

Een van de meest tastbare voorbeelden van deze verschuiving is het project Duinhof Cadzand-Bad. Met dit project werd het aantal vakantieappartementen in Cadzand-Bad in één klap ongeveer verdubbeld. Op de noordzijde van het dorp, op het terrein van een bestaand parkeerterrein en de midgetgolf, verrezen circa 130 appartementen, verdeeld over vijf blokken, met een ondergrondse parkeergarage. Het project werd gepresenteerd als onderdeel van een bredere kwaliteitsimpuls voor Cadzand-Bad, met nadruk op rust, comfort en verblijfskwaliteit.

Wat daarbij zelden wordt benoemd, is wat deze “kwaliteit” in de praktijk betekende. De projectontwikkelaar kocht ook de tegenoverliggende discotheek op, expliciet om overlast voor toeristen en tweede verblijvers in het weekend te beperken. Dat was rationeel vanuit het perspectief van het product dat verkocht werd, maar het had een duidelijke sociale consequentie. Jongeren uit de regio verloren een van de weinige plekken waar zij samenkwamen. Niet omdat die plek niet meer nodig was, maar omdat zij niet paste in het nieuwe profiel van de badplaats.

Dit is gentrificatie op microniveau. Niet alleen woningen veranderen van functie, maar ook sociale ruimte. Wat niet aansluit bij het gewenste imago, verdwijnt. Wat overblijft, is een omgeving die optimaal is afgestemd op tijdelijke bewoners en bezoekers, maar steeds minder ruimte laat voor lokaal leven, zeker voor jongeren. Overlast wordt niet opgelost door samenleven, maar door verplaatsen of afkopen. Rust wordt belangrijker dan aanwezigheid. Beleving belangrijker dan gebruik.

Dat dit alles gebeurde met betrokkenheid van de gemeente Sluis in het voortraject, maakt duidelijk dat het hier niet gaat om een uitwas of incident, maar om beleid in uitvoering. Niet één project op zichzelf, maar een optelsom van keuzes waarin toeristische aantrekkelijkheid zwaarder weegt dan sociale continuïteit.

De rol van de gemeente Sluis

Dit proces voltrok zich niet in een bestuurlijk vacuüm. De gemeente Sluis speelde hierin een actieve rol, niet noodzakelijk uit kwade wil, maar door een opeenstapeling van keuzes die telkens in dezelfde richting wezen. Bestemmingsplannen werden verruimd, permanente bewoning werd ondergeschikt gemaakt aan flexibel gebruik, tweede verblijven en toeristische verhuur werden gefaciliteerd, terwijl een actieve woonpolitiek uitbleef. Wat niet expliciet werd verboden, werd mogelijk gemaakt. Wat mogelijk werd gemaakt, werd snel markt. En wat markt werd, onttrok zich aan sociale sturing. De gemeente koos consequent voor economische groei via toerisme en vastgoed, maar liet na een tegenwicht te organiseren dat wonen beschermde als publiek belang. Daarmee werd niet één fout gemaakt, maar jarenlang hetzelfde signaal afgegeven: deze kust is ontwikkelruimte. Dat effect werkt traag, maar genadeloos.

Verdringing zonder conflict

Wat Zeeuws-Vlaanderen bijzonder maakt, is hoe stil deze verdringing verloopt. Er zijn geen protesten, geen rellen, geen zichtbare confrontaties. Niemand wordt letterlijk weggeduwd. Mensen verdwijnen gewoon uit beeld.

Veel oudere bewoners hebben hun huizen verkocht aan investeerders of tweede verblijvers. Niet uit onwil, maar omdat het aanbod simpelweg te aantrekkelijk werd om te weigeren. De waarde van hun woning was in korte tijd zo sterk gestegen dat blijven wonen bijna irrationeel leek. Tegelijkertijd vonden jonge gezinnen en starters geen toegang meer tot de woningmarkt. Huizen werden onbetaalbaar, huurwoningen schaars of verdwenen volledig. Wie hier wilde blijven wonen, moest kapitaal meebrengen. Wie dat niet had, week uit naar het achterland.

Zo liep de streek rond Cadzand en Retranchement langzaam leeg. Niet abrupt, maar gestaag. Kinderen trokken weg. Klassen werden kleiner. Scholen fuseerden of sloten. Verenigingen moesten samenwerken met buurdorpen om te overleven, of verdwenen helemaal. Wat ooit vanzelfsprekend was, een voetbalclub, een fanfare, een dorpsfeest, werd afhankelijk van steeds minder mensen.

Ook de lokale economie veranderde van karakter. De supermarkt en de bakker konden alleen nog overleven in de zomermaanden. Buiten het seizoen was er te weinig vaste klandizie. Winkels sloten of schakelden over op een seizoensmodel. Dorpen die ooit het hele jaar door leefden, functioneerden steeds meer in pieken en dalen. In de winter bleven straten leeg, gordijnen dicht, huizen donker.

En toch blijft de buitenkant kloppen. De gevels zijn verzorgd. De boulevard is strak aangelegd. De marketing spreekt over kwaliteit, rust en beleving. Alles ziet eruit als succes. Maar het succes is oppervlakkig. Het dorp functioneert steeds meer als decor en steeds minder als gemeenschap.

Dit is gentrificatie zonder spektakel. Zonder conflict, zonder verzet, zonder duidelijke breuklijn. Maar het effect is hetzelfde als in elke andere gentrificatiestrategie. Wonen wordt verdrongen door bezit. Leven door gebruik. Gemeenschap door rendement.

En precies omdat het zo stil gebeurt, blijft het zo lang onbenoemd.

Wanneer leefbaarheid een marketingterm wordt

Opvallend is hoe vaak in beleidsnota’s, toekomstvisies en ondernemersplannen het woord leefbaarheid opduikt. Het klinkt warm, sociaal en onschuldig. Maar in de praktijk wordt leefbaarheid steeds vaker herleid tot een economische grootheid. Meer voorzieningen. Meer attracties. Meer jaarrondtoerisme. Meer beleving.

Leefbaarheid wordt zo gemeten aan de hand van wat een plek kan aanbieden, niet aan de hand van wie er kan wonen.

Wat daarbij structureel onderbelicht blijft, is wonen als sociaal fundament. Niet wonen als product of investeringsobject, maar wonen als voorwaarde voor gemeenschap. Een dorp leeft niet omdat er een wellnesscentrum, een golfbaan of een overdekt zwembad is. Een dorp leeft omdat er mensen zijn die er elke dag aanwezig zijn. Ook buiten het seizoen. Ook wanneer er niets te consumeren valt. Ook wanneer het economisch gezien even minder rendeert.

In Zeeuws-Vlaanderen zie je hoe deze logica geleidelijk kantelt. Leegloop wordt niet benaderd als een woonvraagstuk, maar als een marketingprobleem. Het antwoord wordt gezocht in méér toerisme, niet in het begrenzen ervan. In méér investeringen, niet in bescherming. In flexibiliteit voor vastgoedgebruik, niet in zekerheid voor bewoners.

Woningen worden ingezet als instrument om economische activiteit aan te jagen, niet als basis voor sociale continuïteit. Permanente bewoning wordt ondergeschikt aan tijdelijk gebruik. Aanwezigheid wordt gewaardeerd zolang ze samenvalt met consumptie. Wie er woont maar weinig bijdraagt aan het verdienmodel, verdwijnt uit beeld.

Dat is geen fout van individuele ondernemers, projectontwikkelaars of lokale bestuurders. Het is het gevolg van een systeemkeuze waarin ruimte primair wordt gezien als economische drager. In zo’n systeem geldt leegstand als probleem, maar ontworteling niet. Stijgende vastgoedprijzen gelden als succes, ook als ze gepaard gaan met sociale uitholling.

Het paradoxale gevolg is dat leefbaarheid wordt nagestreefd via middelen die haar ondermijnen. Door wonen steeds flexibeler te maken, wordt het minder zeker. Door toerisme te intensiveren, wordt het dagelijks leven fragieler. Door alles aantrekkelijk te maken voor tijdelijke gebruikers, wordt het onaantrekkelijk voor wie een leven wil opbouwen.

Zo verandert leefbaarheid van een sociaal begrip in een marketingterm. Een woord dat vooral dient om beleid te legitimeren, niet om gemeenschappen te beschermen.

Democratie en zeggenschap

Wat daarbij vaak wordt onderschat, is het democratische effect van deze ontwikkeling. Naarmate het aantal permanente bewoners afneemt, verdwijnt ook hun stem uit besluitvorming. Gemeenteraden, inspraakavonden en participatietrajecten blijven formeel bestaan, maar de mensen die er dagelijks wonen en afhankelijk zijn van scholen, verenigingen en betaalbare woningen, worden numeriek steeds zwakker vertegenwoordigd. Wie er slechts tijdelijk verblijft, heeft geen structurele stem. Zo ontstaat een paradoxale situatie waarin beslissingen over leefomgeving steeds minder worden genomen door mensen die er daadwerkelijk leven.

Wat dit proces extra problematisch maakt, is dat het in de praktijk nauwelijks omkeerbaar is. Zodra grondprijzen, woningprijzen en gebruiksfuncties structureel zijn verschoven, wordt terugkeer geen realistische optie meer. Wie vertrokken is, kan niet eenvoudig terugkomen, ook niet als het beleid later van koers zou willen veranderen. De economische drempels zijn dan te hoog geworden. Tegelijk creëert dit soort beleid een sterke pad-afhankelijkheid. Elke keuze die toerisme en investeringen verder faciliteert, maakt alternatieven duurder en politiek lastiger. Permanente bewoning gaat concurreren met rendement. Sociale woningbouw wordt financieel onaantrekkelijk. Gemeenten raken gevangen in hun eigen succescriteria. En het verlies wordt pas zichtbaar wanneer het eigenlijk al te laat is. Niet in dramatische conflicten, maar in statistieken. In krimpende schoolklassen. In verdwenen verenigingen. In dorpen die formeel bestaan, maar sociaal uitgehold zijn. Tegen de tijd dat het probleem breed wordt erkend, ontbreekt vaak het demografische en politieke draagvlak om het nog te keren.

Wat hier eigenlijk gebeurt

Wat zich afspeelt in West-Zeeuws-Vlaanderen, en in het bijzonder langs de kust rond Cadzand en Retranchement, is geen toevallige bijwerking van succes. Het is het voorspelbare eindpunt van jarenlang beleid. De regio wordt stap voor stap heringericht voor wie kapitaal heeft, niet voor wie er leeft. Dat gebeurt netjes binnen de regels, juridisch correct en vaak met de beste bedoelingen. Maar goede bedoelingen veranderen niets aan de uitkomst.

Een kust die er steeds mooier uitziet, maar steeds minder klinkt. Een regio die economisch groeit, maar sociaal krimpt. Een landschap dat aantrekkelijker wordt voor bezoekers dan voor bewoners.

Dit is geen natuurwet en geen onvermijdelijk gevolg van vooruitgang. Het is het resultaat van keuzes. Keuzes over wat wordt toegestaan, wat actief wordt gestimuleerd en wat stilzwijgend wordt opgeofferd. Keuzes waarin wonen structureel ondergeschikt wordt gemaakt aan rendement, en gemeenschap aan economische optimalisatie.

Wat daarbij vaak buiten beeld blijft, is hoe ongelijk de uitkomst van die keuzes is. Gentrificatie verdeelt geen winst eerlijk. Ze concentreert voordelen en schuift de kosten door.

Aan de winnende kant staan projectontwikkelaars, vastgoedbedrijven en investeringsmaatschappijen die vroeg konden instappen of voldoende schaal hebben. Voor hen werd de kust een voorspelbaar rendement. Appartementen, tweede verblijven en vakantieconcepten werden verhandelbare producten. Schaarste werd geen probleem, maar een verdienmodel. Ook grotere commerciële spelers met een bredere kuststrategie, zoals Compagnie Het Zoute en vergelijkbare partijen, profiteerden van de herpositionering van de regio als exclusieve bestemming. Voor deze actoren is ruimte kapitaal, geen leefomgeving.

Ook gemeenten winnen op korte termijn. Hogere grondprijzen, meer toeristische bestedingen, zichtbare investeringen en stijgende belastinginkomsten creëren het beeld van succes. In beleidsrapporten oogt de regio dynamisch en welvarend. Maar dat succes wordt gemeten in cijfers, niet in samenhang.

Aan de andere kant staan de verliezers, en die zijn minder zichtbaar. Lokale verenigingen verliezen hun ledenbasis. Sportclubs, fanfares en jeugdbewegingen verdwijnen of moeten fuseren omdat het aantal permanente bewoners afneemt. Jongeren raken hun ontmoetingsplekken kwijt, expliciet of impliciet, omdat zij niet passen in het gewenste profiel van rust en exclusiviteit. Wat ooit “overlast” heette, wordt simpelweg weggeorganiseerd.

Een illustratief voorbeeld daarvan is de sluiting van Discotheek Joy in Cadzand-Bad. Deze discotheek was jarenlang een van de weinige uitgaansplekken voor jongeren uit de regio. In het kader van de ontwikkeling van Duinhof Cadzand-Bad, een grootschalig appartementenproject dat het aantal vakantieappartementen in Cadzand in één klap verdubbelde, werd Joy door de projectontwikkelaar opgekocht. Niet omdat de discotheek niet meer levensvatbaar was, maar om mogelijke overlast voor toekomstige toeristen en tweede verblijvers te voorkomen.

Met die ene transactie verdween meer dan een gebouw. Jongeren verloren een ontmoetingsplek. Nachtleven, hoe beperkt ook, werd onverenigbaar verklaard met het nieuwe profiel van de badplaats. De boodschap was impliciet maar helder: deze plek is niet langer bedoeld voor wie hier leeft, maar voor wie hier consumeert. Wie niet past in het gewenste beeld van rust, exclusiviteit en rendement, verdwijnt geruisloos uit het landschap.

Dit is gentrificatie in zijn meest concrete vorm. Niet door geweld of verbod, maar door uitkoop. Niet door conflict, maar door herbestemming. Wat resteert is een omgeving die steeds beter aansluit bij de verwachtingen van investeerders en bezoekers, en steeds minder bij het dagelijkse leven van de regio zelf.

Jonge gezinnen vinden geen betaalbare woning meer en trekken weg. Starters maken geen kans in een markt die is ingericht op investeringen, niet op inkomen uit arbeid. Oudere bewoners verkopen, soms vrijwillig, soms omdat blijven financieel onlogisch wordt. Wat verdwijnt, is niet één groep, maar de samenhang tussen generaties. Dorpen blijven fysiek bestaan, maar raken sociaal uitgehold.

Juist omdat dit proces zo ordelijk en legaal verloopt, blijft het lang buiten beeld. Er is geen breukmoment, geen schandaal, geen crisis die alarmbellen doet afgaan. Alles lijkt te functioneren. De cijfers kloppen. De projecten worden opgeleverd. De beleidsdoelen worden afgevinkt. Pas wanneer scholen sluiten, verenigingen verdwijnen en dorpen buiten het seizoen leeg zijn, wordt zichtbaar wat er werkelijk is verdwenen.

Daarom moet dit benoemd worden als wat het is. Niet als emotie en niet als nostalgie, maar als analyse. Niet omdat vroeger alles beter was, maar omdat de huidige koers een duidelijke en steeds moeilijker omkeerbare richting heeft.

West-Zeeuws-Vlaanderen verliest zijn gemeenschap niet door een gebrek aan ontwikkeling, maar door een vorm van ontwikkeling die wonen ondergeschikt maakt aan investeringslogica. Dat proces heeft een naam. Het heet gentrificatie.

Een blik vooruit, zonder illusies

Dit model versterkt zichzelf. Elke nieuwe investering die wonen verder ondergeschikt maakt aan rendement, verkleint het sociale draagvlak dat nodig is om de regio veerkrachtig te houden. Op termijn wordt dat ook economisch een risico. Een kust zonder gemeenschap is afhankelijk van constante instroom, kwetsbaar voor conjunctuur en leeg zodra het seizoen of de markt kantelt. Wat vandaag wordt gepresenteerd als stabiliteit en kwaliteit, kan morgen blijken te rusten op een leeg fundament.

En wie het eenmaal zo ziet, kan het niet meer niet zien.